Het hoofd kwaliteitszorg van een olieconcern bezocht één van de benzinestations in Brussel. De man schrok zich een ongeluk. De inrichting was in flagrante tegenspraak met alle voorschriften. Het station zou ruim ingericht moeten zijn met schappen onder schouderhoogte, een beperkte koffiebar, etcetera. Het leek wel alsof de filiaalhouder zijn best had gedaan alle regels zoveel mogelijk te overtreden.
Rechts en links stonden grote stapels audio- en videoapparatuur, een groep mannen stond in de hoek koffie te drinken, een soort oosterse muziek stond hard aan, kortom, de ambiance hield het midden tussen een dorpscafé en een buurthuis. Het hoofd kwaliteitszorg was pijnlijk getroffen. Hoe was het in hemelsnaam mogelijk dat dit benzinestation onderdeel was van zijn keten?!
Gelukkig haalde hij diep adem en handelde op dat moment niet. Wat hij wél deed was op het hoofdkantoor opvragen wat de omzetcijfers van dit benzinestation én vergelijkbare stations in de regio waren. Wat bleek? Dit benzinestation scoorde ver boven het gemiddelde, zowel wat betreft omzet als winstmarge. De eigenaar bleek een Indiër te zijn, evenals een groot deel van zijn clientèle. Toen bovendien duidelijk werd dat het overgrote deel van de bezoekers uit de directe omgeving kwam en nauwelijks bestond uit passanten - en dat dus het imago van de keten nauwelijks aangetast zou worden - besloot het hoofd kwaliteitszorg tot een opzienbarende officiële `ingreep`: hij deed niets.
Berthold Gunster
september 2011